We hebben energie nodig voor ons dagelijks leven: om te werken, te wonen en te reizen. Ons energieverbruik neemt toe, de aardgaswinning in Groningen is gestopt en we willen minder afhankelijk zijn van andere landen. Tegelijk willen we de opwarming van de aarde tegengaan. Daarom stapt Nederland over van fossiele brandstoffen naar duurzame energiebronnen. We gaan meer elektrisch rijden, onze huizen anders verwarmen en elektrisch koken. We zoeken niet alleen naar méér elektriciteit en warmte, maar willen vooral dat die betaalbaar blijft, duurzaam is en voor iedereen beschikbaar.
Voor de overstap naar duurzame energie is ruimte nodig. Net als bijvoorbeeld voor nieuwe woningen, bedrijven of natuur. De ruimte in Nederland is beperkt en daarom moeten we alle belangen goed afwegen. Overheden, inwoners, bedrijven, netbeheerders, energiecoöperaties en maatschappelijke organisaties hebben elkaar hierbij nodig. Daarom boden in 2017 gemeenten, provincies en waterschappen zelf aan het kabinet aan, te helpen om Nederland duurzamer te maken. Deze samenwerking kreeg vorm in de Regionale Energiestrategie, de RES. Die werd in 2019 vastgelegd in het Klimaatakkoord. In overleg zijn 30 regio’s gevormd, met het doel gezamenlijk ten minste 35 TWh aan grootschalige duurzame elektriciteit op land op te wekken voor 2030.
De volksvertegenwoordigers in de 30 regio’s hebben in de eerste RES in 2021 een gezamenlijke ambitie van 55 TWh in 2030 vastgesteld.
Alle overheden streven naar 50% lokaal eigendom van nieuwe windturbines of zonneprojecten. Dat is belangrijk, want dat betekent dat inwoners en ondernemers samen deels, of helemaal eigenaar zijn en mee kunnen beslissen over het project en over de opbrengsten.
Meer weten?
Gemeenten, provincies en waterschappen stelden 30 energieregio’s in Nederland samen die elk inmiddels een eerste Regionale Energiestrategie maakten: de RES 1.0. In elke regio werken gemeenten, provincies en waterschappen samen met inwoners, bedrijfsleven, netbeheerders, energiecoöperaties en maatschappelijke organisaties. Zij onderzochten wat de mogelijkheden zijn. Waar is plek is om grootschalig energie op land op te wekken? En hoeveel? Valt de keuze op windturbines, op zonnepanelen of een combinatie daarvan? Hoe kan energie bespaard worden? Is er aansluiting op het energienetwerk is kan het netwerk al die energie aan? En welke warmtebronnen zijn te gebruiken zodat wijken en gebouwen zonder aardgas kunnen?
De RES is een document, waarin de gezamenlijke keuzes beschreven staan. Maar het is ook manier om in de regio samen te werken aan de energietransitie. De regio’s wisselen kennis en inzichten uit en hebben regelmatig overleg. Dat is noodzakelijk, omdat te voorkomen dat een warmtebron door dubbel of juist niet gebruikt wordt of omdat windturbines zichtbaar zijn voor inwoners van een buurgemeente of regio.
De 30 regio’s zijn nu bezig met de uitvoering van de RES 1.0 en waar nodig een herijking RES 2.0.
Ons elektriciteitsverbruik stijgt flink door bijvoorbeeld elektrische auto’s, warmtepompen en verduurzaming industrie. Daarom is hernieuwbare energie met zon en wind nú nodig, met name in de buurt van plekken waar veel elektriciteit verbruikt wordt of gaat worden. De meeste windturbines komen op zee, maar wind op land is ook nodig: de ruimte op zee is eindig vanwege andere functies. Ook zorgt opwek op land dat vraag en aanbod dicht bij elkaar kunnen komen. Dat is wenselijk: enerzijds vanuit kostenoogpunt (minder netuitbreiding nodig) anderzijds helpt het om netcongestie te verminderen. De mix van zon en wind is ook belangrijk voor een stabiele levering, omdat wind en zon op een ander moment stroom leveren.
Er wordt ook wel ingezet op andere technieken in de toekomst, maar veel technieken laten nog een tijdje op zich wachten. Zie ook het Nationaal Plan Energiesysteem.
In 2021 hebben volksvertegenwoordigers in 30 regio’s in het hele land hun Regionale Energiestrategie, de RES, vastgesteld. De ambitie van al die RES’en samen is 55 TWh aan grootschalig opgewekte wind- en zonne-energie op land in 2030. Om tenminste 35 TWh te halen in 2030, zoals afgesproken in het Klimaatakkoord, moeten projecten tijdig een vergunning hebben, zodat ze op tijd klaar zijn.
Elke twee jaar beoordelen gemeenten, provincies en waterschappen of de regio nog op koers ligt om de doelen voor 2030 te halen. Dit wordt beschreven in een zogenaamd RES Voortgangsdocument. Dit document wordt vastgesteld door de colleges en voorgelegd aan de volksvertegenwoordigers op vergelijkbare wijze als bij andere beleidsonderwerpen. De eerste van deze voortgangsdocumenten werd op 1 juli 2023 ingeleverd bij NP RES.
Vanwege nieuwe kaders, inzichten of innovaties kan er sprake zijn van nieuwe of aangepaste ambities. Die landen in de RES Herijking 2.0. Hierin kent elke regio zijn eigen tempo en ritme. Wel is het zo dat - om het gezamenlijk doel voor opwek in 2030 te realiseren - tijdig vergunningen voor projecten zijn verleend. De RES Herijking 2.0 is vaak plan-mer-plichtig. Daarom is besluitvorming door volksvertegenwoordigers sterk aan te raden. Het gaat immers om kaders die (opnieuw) worden vast- of bijgesteld.
De RES 1.0 is een op de toekomst gerichte verkenning. De opgaven en ambities uit deze RES krijgen pas juridische status als ze door gemeenten en provincies zijn vastgelegd in documenten van de Wet Ruimtelijke Ordening of inmiddels de Omgevingswet. Denk aan structuur- of omgevingsvisie, omgevingsplannen en programma’s. De RES 1.0 is bestuurlijk vastgesteld door de gemeenteraden, Provinciale Staten en algemeen besturen van de waterschappen. Daarmee is de RES 1.0 bestuurlijk bindend. Dat betekent dat het bindend is voor de instantie die het vaststelt. De RES 1.0 was niet plan-mer plichtig.
Het Planbureau voor de Leefomgeving analyseert elk jaar hoe ver de regio’s zijn met het halen van het gezamenlijke doel. PBL gaf eind 2023 aan dat 35 TWh opwek in 2030 haalbaar is. Daar zijn nog wel wind- en zonprojecten voor nodig, en die staan onder druk. De ambitie van 55 TWh in 2030 is buiten beeld vanwege uitdagingen als uitblijvende strengere windnormen, de voorkeursvolgorde zon, netcongestie en concurrentie over ruimte. Het nieuwe kabinet houdt zich aan de klimaatafspraken, maar het hoofdlijnenakkoord maakt het realiseren van wind- en zon- projecten lastiger. Tegelijk geeft het Nationaal Plan Energiesysteem van de Rijksoverheid - de langetermijnvisie op het energiesysteem in 2050 - aan dat het noodzakelijk is de komende jaren alle beschikbare duurzame energiebronnen te benutten, en dus ook na 2030 meer dan 35 TWh op te wekken met zon en wind op land.
Het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie (NP RES) ondersteunt de 30 regio’s bij het maken en uitvoeren van de RES’en. NP RES ontwikkelt en deelt kennis, ondersteunt het proces, bijvoorbeeld rond besluitvorming, participatie en data (analyses, rekenmethodieken). Zo bouwt NP RES een lerende community rond de RES. Opdrachtgevers zijn de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen namens de decentrale overheden, de ministeries van Klimaat en Groene Groei en van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening namens het Rijk en de netbeheerders.
Het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie en de regio’s bestaan sinds 2019 en komen voort uit de afspraak uit het Klimaatakkoord. Deze bedragen werden van 2019-2022 uit de klimaatenvelop van het ministerie van Binnenlandse Zaken betaald.
Het gaat om 12 miljoen per jaar voor de regio’s gezamenlijk volgens een vaste verdeelsleutel.
Vanaf 2023 zijn deze middelen beschikbaar gesteld door het ministerie van Economische Zaken en Klimaat (nu: Klimaat en Groene Groei) vanuit klimaat en energie (uit de middelen voor decentrale overheden). Dit vindt plaats via decentrale uitkering aan de RES-regio’s (via een door de regio aangewezen gemeente of provincie). De decentrale uitkering aan de regio’s is tot en met 2028 goedgekeurd door ministerie van Financiën.
Daarnaast dragen gemeenten en provincies zelf ook bij. Elke regio bepaalt zelf hoeveel beschikbaar wordt gesteld en waarvoor en hoe verantwoording daarover plaatsvindt.
Vóór 2030 moeten 1,5 miljoen woningen en vele andere gebouwen zijn verduurzaamd en/of van het aardgas af. Gemeenten beschrijven in hun Transitievisie Warmte (TVW) de warmtevraag en geven inzicht in welke wijken wanneer naar een duurzame bron gaan. Om gemeenten hierbij te ondersteunen met één loket, is 1-1-2023 het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (NPLW) gestart. Het NPLW bouwt door op de ervaring, kennis en producten van het Programma Aardgasvrije Wijken (PAW) en het Expertise Centrum Warmte (ECW), die overgaan naar het NPLW.
De programma’s NPLW en RES raken elkaar op het gebied van warmte en bundelen de krachten waar dat logisch is voor de regio's. Als wijken geen aardgas meer gebruiken, stappen ze over op een andere warmtebron. Die warmtebronnen bedienen vaak meerdere gemeenten. Afstemming met omliggende gemeenten voorkomt dat een warmtebron ten onrechte dubbel gebruikt wordt of juist onbenut blijft. Dat is de reden dat inzicht in de warmtevraag en het warmte-aanbod onderdeel uitmaakt van de Regionale Energiestrategie. Dat gebeurt in de vorm van een Regionale Structuur Warmte (RSW).
De regio’s brengen de warmtevraag en het aanbod van duurzame warmte in de regio in kaart. Hiervoor maken de regio’s een Regionale Structuur Warmte. Dit is een voorstel voor de regionale verdeling van warmte met daarin opgenomen hoe het warmteaanbod, de warmtevraag, en de infrastructuur op regionaal niveau, met elkaar kunnen worden verbonden en wat hierin de ambitie is.
Energiebesparing is belangrijk om minder energie op te hoeven wekken. Energie die niet wordt gebruikt, hoeft niet te worden vervoerd of te worden ingepast in de leefomgeving. Dit geldt zowel voor elektriciteit als warmte. Als het gaat om besparing, kan in huizen en gebouwen de meeste ‘winst’ behaald worden bij warmte. Daarom wordt dit vooral opgepakt door gemeenten bij hun visies op het isoleren en aardgasvrij maken van huizen en gebouwen (Transitievisie Warmte).
In het Nationaal Plan Energiesysteem is energiebesparing één van de hoofdkeuzes. Het kabinet werkt aan de uitwerking van een Nationaal Programma Energiebesparing.
In de regio kunnen gemeenten afspraken maken over gezamenlijk beleid, bijvoorbeeld op het gebied van kennisuitwisseling of op het gebied van voorlichtingscampagnes. De regio kan ondersteunen bij het opbouwen en uitwisselen van kennis. Dat kan helpen in het versnellen van de uitvoering. Het Rijk ondersteunt onder andere met subsidies en voorlichtingscampagnes.
De Van Hoe naar Zo is vast onderdeel geworden van de landelijke campagne Zet ook de knop om van het Rijk. Doel van de campagne is om inwoners bewust maken van de energietransitie. RES-regio’s en gemeenten kunnen het campagnemateriaal gebruiken.
Het Nationaal Klimaat Platform is door minister Jetten van Klimaat en Energie in 2022 in het leven geroepen om te helpen het klimaatbeleid te versnellen. Het platform verbindt praktijkervaringen van burgers, bedrijven en maatschappelijke instellingen met beleid. Voorzitter Kees Vendrik brengt meerdere keren per jaar direct verslag uit aan de minister of de verantwoordelijk minister van een bepaald onderwerp. Dat gesprek gaat over de kansen die er zijn om te versnellen en de knelpunten die daarvoor moeten worden verholpen. Het is dan aan de politiek om actie te ondernemen. Het platform houdt in de gaten wat er met de bevindingen gebeurt en trekt aan de bel wanneer geen versnelling zichtbaar is.
Watt (W) en wattuur (Wh) lijken op elkaar, maar zijn toch verschillend. Watt is het vermogen: dit is hoeveel energie een apparaat nodig heeft om te werken per tijdseenheid. Wattuur staat voor het verbruik of opwek: dit is hoeveel energie er is verbruikt of opgewekt gedurende een periode. Hoeveel een apparaat verbruikt, hangt af van hoe lang het aan staat: Een elektrische kachel met een vermogen van 1 kW die een uur aan staat, heeft 1 kWh verbruikt. Een windmolen van 5 MW produceert bij goede wind elk uur 5 MWh.
Het gemiddelde elektriciteitsgebruik per huishouden is 2.479 kWh per jaar. 1 TWh staat daarmee gelijk aan de elektriciteitsvraag van ongeveer 400 duizend huishoudens.
Het elektriciteitsverbruik van huishoudens in Nederland is een stuk lager dan het warmteverbruik. Een gemiddeld Nederlands huishouden gebruikt jaarlijks 1.169 m3 aardgas voor verwarming en warm water. Omgerekend is dit 11.200 kWh per jaar.
1 windmolen van 5,6 MW produceert jaarlijks ongeveer net zoveel duurzame energie als:
Actueel Werkwijze Energiesysteem Leefomgeving Participatie Communicatie
Wij helpen je graag verder!
Deze website maakt gebruik van cookies. Lees meer over cookies in onze cookieverklaring.
Deze cookies verzamelen nooit persoonsgegevens en zijn noodzakelijk voor het functioneren van de website.
Deze cookies verzamelen gegevens zodat we inzicht krijgen in het gebruik en deze website verder kunnen verbeteren.
Deze cookies zijn van aanbieders van externe content op deze website. Denk aan film, marketing- en/of tracking cookies.